StartpaginaVan onze pastorVorige Overwegingen

Wel verbinding, maar geen contact.

Begin juni ben ik enkele dagen naar Rome geweest met enkel collega’s, om enerzijds onze wijdingsdag te vieren en anderzijds mijn verbinding met de Moederkerk te vernieuwen en te verstevigen, bij het graf van Petrus en Pau-lus. Maar vooral om mijn contact met God te bevestigen in een persoonlijk contact.
We maakten om door de stad te reizen, gebruik van het openbaar vervoer, de bus en de metro. Normaliter ga ik in de parochie met de auto, met de fiets of te voet, maar hier is het openbaar vervoer de beste optie om grotere afstanden te overbruggen. En tijdens deze ritten is mij sterk opgevallen dat meer dan de helft van de mensen op hun smartphone kijken, tikken en zoeken. Ze zien niet eens wat er om hun heen gebeurt. Ze zijn allemaal met elkaar verbonden via het World Wide Web, maar hebben eigenlijk met niemand echt contact. Ik keek de rijen langs en praktisch iedereen was geheel in zichzelf gekeerd. Er waren slechts enkele gesprekken, die ik kon waarnemen. Ik vond het echt te gek. Natuurlijk weet ik dat dit ook in onze treinen en bussen zo gaat, ja zelfs op de fiets en de auto’s. Onlangs las ik in de krant een artikel, waarin werd aangegeven, dat jongeren niet meer durfden te bellen met hun telefoon, maar alleen berichten naar elkaar schreven en verstuurden, omdat ze het eng vin-den om persoonlijk contact te maken. „Wat moet ik dan zeggen?“ Zou dat werkelijk zo zijn? Jongeren raken zo stilletjes aan contactarm. Als ze chatten met hun telefoon, dan zijn ze anoniem en voelen zich wellicht vrijer om te zeggen wat ze vinden.
Daar moest ik aan denken toen ik erover nadacht hoe ik contact kon leggen met de mensen van deze tijd. Moet ik nu ook alleen nog maar WhatsAppen en Twitteren of moet ik een Facebook-account openen, om zo met de jonge-ren in contact te komen? Maar in hoeverre kom ik dan echt met hen in con-tact? In hoeverre kan ik hun dan mijn emoties tonen, met emoticons? Hoe kan ik hun dan ook laten ervaren hoe het is om echt van Jezus te houden? Dat kan toch alleen als we elkaar face-to-face ontmoeten en met elkaar spreken, toch? Misschien moeten we eerst maar eens een draadloze verbinding met elkaar maken en dan een persoonlijk contact. Wie van de jongeren durft hier-bij te helpen? Je kunt zelfs al twitteren met God.

Kapelaan Jan Geilen




Echte vreugde

Stel dat ik aan u zou vragen: "Wat zou voor u een ware vreugde zijn?" Dan zou dat denk ik een bonte verzameling aan antwoorden opleveren. De ware vreugde: iets dat je helemaal blij zou maken. Wat u zou zeggen, zou veelal verband houden met de situatie waarin u verkeert. Je verlangt naar wat je mist en zo moeilijk kunt missen. Een zieke zou zeggen: "Ik verlang naar genezing". Iemand in de schuldsanering verlangt naar een schone lei, een nieuw begin, een eenzame naar een echte vriend of vriendin. Zo heeft ieder zijn eigen invulling van wat vreugde is. En niet alleen per persoon, maar ook per gelegenheid. Vreugde is niet altijd van blijvende aard, het gaat ook weer voorbij. God weet waar ons hart vol van is en waar we diep naar verlangen“. Daar is ook niets mis mee. In het Lucasevangelie zegt Jezus tegen de rijke jongeling: „Verkoop al je bezittingen en geef aalmoezen. Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn." Als je jezelf helemaal geeft, dan brengt dat ware vreugde en werkt bevrijdend.
Welnu: Francesco Bernardone uit het 13e eeuwse Assisi in midden Italië is iemand geweest die dit Schriftwoord radicaal in praktijk heeft gebracht. De rijke koopmanszoon ging als een arme bedelaar leven, verkondigde op sandalen en in een haveloze mantel het evangelie en kreeg juist daardoor broeders en zusters door heel Europa. Al twee jaar na zijn dood werd hij heilig verklaard. Hij is als het ware een schat in de hemel, die al eeuwenlang tal van mannen en vrouwen over de hele wereld inspireert tot een leven van eenvoud en toewijding aan mensen.
Behalve eenvoud en toewijding is er nog een andere karaktertrek van franciscaanse mensen, namelijk vreugde. De uitdrukking "een vrolijke Frans" hebben we eraan te danken.
Broeder Leonardus heeft bij het kerkje van de Heilige Maria verteld dat de zalige Franciscus daar broeder Leo eens riep en zei: ‘Broeder Leo, schrijf op: „‘wat de echte vreugde is. Er komt een bode melden dat alle professoren van Parijs tot de orde zijn toegetreden. Schrijf op, dat is geen echte vreugde. Hetzelfde zegt hij van alle prelaten van over de Alpen, van alle aartsbisschoppen en bisschoppen, van de koning van Frankrijk en de koning van Engeland. Schrijf op, dat is geen echte vreugde. Wat is dan wel ware vreugde? Het gaat uit boven „blij zijn dat je iets (weer) hebt“.

Franciscus zelf vertelt ons daarover een prachtig verhaal.
Ik keer terug uit Perugia en kom hier midden in de nacht aan. Het is winter. Het is modderig en zo koud dat er onder aan mijn habijt ijspegels komen, die steeds tegen mijn benen slaan en er bloed uit de wonden komt. Door en door koud, vol modder en ijs kom ik bij de poort aan. Na lang kloppen en roepen komt er een broeder die vraagt: „Wie is daar?“. Ik antwoord: „broeder Fran-ciscus“. Hij zegt: „Ga weg, dit is toch geen uur om aan te komen. Je komt er niet in“. Ik dring aan en opnieuw antwoordt hij: Ga weg, je bent maar simpel, je hebt niet geleerd. En laat je hier nooit meer zien! We zijn al met zoveel en van een ander niveau. We hebben je niet nodig“.
Ik ga opnieuw voor de poort staan en zeg: „Ter liefde Gods, wilt u mij deze nacht dan opnemen“? Maar hij antwoordt: „Dat doe ik niet! Ga maar naar de kruisdragers en vraag het daar maar“. Ik zeg je, als ik dan mijn geduld be-waar en niet kwaad word, dat daarin de echte vreugde, de echte deugd en het heil van de ziel bestaat“.

Als ik dan zo onze paus bezie en beluister, dan zie en hoor ik ook wel die Franciscaner vreugde in zijn doen en laten naar voren komen. We kunnen vaak zoveel vreugde beleven aan heel kleine dingen die we voor een ander doen. En als we dat blijven doen, dan leidt dat naar ware vreugde.
Kapelaan Jan Geilen.


Kerkelijk Jaar B.

Wat gaat het toch hard met de tijd. We zijn alweer in een nieuw Kerkelijk Jaar.
Het kerkelijk of liturgisch jaar loopt niet gelijk met het burgerlijk jaar of het zogenoemde kalenderjaar. Het kerkelijk jaar wordt ingedeeld in twee kringen rond de grote feestdagen van Kerstmis en Pasen.
Het kerkelijk jaar start met de Kerstkring die aanvangt met de eerste zondag van de Advent (eigenlijk het avondgebed voorafgaand aan deze zondag), gaat over Kerstmis tot aan de vierde zondag na Epifanie (Driekoningen).
Dan start de Paaskring die, naargelang van de gebruikte liturgische kalender, aanvangt met Septuagesima (70 dagen voor Pasen) of Aswoensdag. Deze kring eindigt 50 dagen na Pasen met Pinksteren. De zondag daarop volgt Trinitatis (Drievuldigheidsfeest) met daarna de 27 zondagen na Trinitatis. Deze periode wordt ook nog onderverdeeld in de zomerkring (Trinitatis en 12 zondagen erna) en de herfstkring (van de 13e tot de 27e en laatste zondag na Trinitatis).
Alzo is de kring van het kerkelijk jaar gesloten
Met rasse schreden zijn we er in gestapt zonder er feitelijk al te veel over na te denken. Tja we merken er ook niets van omdat er geen vuurwerk en gevulde glazen met champagne aan te pas komen. Nee, we glippen er zo maar in. Nu in het Kerkelijk Jaar B.
Maar wat houdt dat nu eigenlijk in dat Jaar A, Jaar B en Jaar C.
Het zit zo.
Na het Tweede Vaticaans Concilie werd een nieuw rooster voor de lezingen uit het Evangelie op de zondagen opgesteld. Men onderscheidde voortaan A- B- en C-jaren. Vóór het Concilie werd slechts een beperkt deel van het Evangelie gelezen. In het A-jaar wordt er gelezen uit het Mattheüs evangelie, in het B-jaar uit het Marcus-evangelie en in een C-jaar uit het Lucas-evangelie. Het Johannes-evangelie wordt incidenteel in elk van deze jaren gelezen.
Ik hoop dat het voor jullie een beetje duidelijk is.

De Kerk en de gemeenschap moeten voortdurend vernieuwen
Je hoort het vaker om je heen. Het wordt zo gauw gezegd door de parochianen en door de geestelijkheid. Maar wat betekent dat eigenlijk, wat moet dan voortdurend vernieuwt worden? En waarom dan wel? Is het niet beter om het bestaande te koesteren en vast te houden?
Nee, je kunt niet alles vasthouden en bij het oude laten. Je moet durven te veranderen en te vernieuwen, ook, maar nu misschien vooral, de kerk. Anders trappelt zij alleen op de plaats.

'De Kerk moet dynamisch zijn en inspelen op de dingen van het leven zoals alle andere organisaties’, zegt ook paus Franciscus.
‘De Kerk moet dichter bij de mensen staan. De Kerk moet een moeder zijn die haar kinderen liefheeft. Als ze bezig is met duizend dingen en alleen nog maar documenten publiceert, verwaarloost zij het moederlijke. Dan wordt ze een moeder die alleen nog maar schriftelijk met haar kinderen communiceert’.
‘Water dat stilstaat bederft’.

Dat sprak me aan. Het is iets wat diep in mij ook leeft. Nieuwe wegen durven gaan, met Christus en met en naar elkaar. De vaste waarden moeten blijven, het Evangelie als middelpunt van ons leven, de Schrift als fundament van ons geloof. De Eucharistie als bron van waaruit wij christenen gevoed worden en leven. Sommige invullingen kunnen vernieuwd, verlevendigd worden. We hebben allen wel eens van dichtbij meegemaakt en wellicht regelmatig moeten ervaren dat vele goede voorstellen en voornemens met groot enthousiasme worden ontvangen. En wat gebeurt er vaak daarna mee? Dan komt het op de uitvoering aan en dan zijn soms alle goede voornemens en voorstellen ten spijt. Frustraties bij de aandragers van de voorstellen. En een totale apathie om überhaubt nog aan iets nieuws te beginnen.

Maar Jezus mag hierbij onze Herder zijn, Hij gaf niet op en probeerde telkens weer opnieuw het Rijk Gods aan te reiken, Hij heeft het begin gemaakt. Hij heeft nieuwe dingen gedaan en laten zien. Hij stelde de regels niet centraal, maar God en de mens. We mogen ons niet laten afschrikken of bang zijn, dat de geweldige dingen die we samen willen gaan doen stranden bij de uitvoering. We hoeven niet bang te zijn als iets niet lukt of anders loopt dan voorzien was. Natuurlijk is dat niet leuk, maar als we niets proberen, dan blijft het zoals het was en ontstaat er niets nieuws. Maar let wel, we worden opgeroepen om het goede te behouden.

De eigenheden van elke parochiegemeenschap zijn de moeite waard om te koesteren en te etaleren. En dat moet dan ook een basis zijn, van waaruit we verder kunnen bouwen. Al vele nieuwe activiteiten zijn in onze parochies met wisselend succes opge-start en vele activiteiten zijn nog steeds actueel en levendig. Ze zijn vaak ge-woon spontaan ontstaan en worden ook spontaan en met veel enthousiasme door betrokken vrijwilligers uitgevoerd. Ik heb in de korte tijd dat ik in de parochies ben, ervaren dat er vele enthousiaste vrijwilligers actief zijn. Iedere dag weer opnieuw staan mensen klaar om op welke wijze ook een bijdrage te leveren aan de (kerk)gemeenschap.

We worden allen bij deze uitgenodigd om te blijven meedenken en meewerken aan deze voortdurende vernieuwing van onze plaatselijke kerk. Laten we van vernieuwing geen modewoord maken, maar een werkwoord.

Kapelaan J. Geilen.

Kinderen schrijven brieven aan God en jongeren openen zich voor God.
Ik gebruik al een tijdje een boekje met korte brieven van kinderen aan God bij de doopvoor-bereiding. Het zijn zulke eenvoudige en toch heel pientere vragen of goede suggesties, die ons weer even aan het denken kunnen zetten. Hoe treffend eenvoudig, kinderen de grootste problemen en moeilijkheden benaderen, aanne-men en soms zelfs oplossen.
Enkele teksten van kinderen ter illustratie:
- Lieve God, hebt u de giraf expres zo gemaakt of was dat per ongeluk? (Florian)
- Beste God, ik vind het Onze Vader zo mooi. Hebt u dit in één keer opge-schreven? (Judith)
- Lieve God, spraken de mensen uit de bijbel echt zo ingewikkeld? (Tessa)
- Beste God, de juf heeft verteld wat u allemaal doet, wie doet dit als u op vakantie bent? (Dirk)
- Beste God, let zondag in de kerk a.u.b. even op. Dan laat ik u mijn nieuwe schoenen zien. (Renée)
- Beste God, kan ik met carnaval verkleed gaan als duiveltje, vindt u dat goed? (Jan)
- Beste God, in plaats van mensen te laten doodgaan en als maar nieuwe te maken kunt u die we al
hebben niet gewoon houden? (Bastiaan)
Een korte greep, maar toch al een hele indruk. Alle briefjes getuigen van een enorm vertrouwen en geloof in God.
Wat zei Jezus ook alweer tot ons? „Als jullie niet worden als kinderen, zullen jullie het Rijk Gods niet binnengaan. Gij moet opnieuw geboren worden. Wie een kind opneemt in mijn naam, neemt Mij op.“
Geloven als een kind, zo puur en zo echt. Zouden wij dat nog wel kunnen? De zorgen en de drukte van elke dag tien minuten naast ons neerleggen en ons met een kinderlijk vertrouwen tot Jezus wenden? Gewoon even tijd voor Hem vrijmaken? We hoeven dan niets te vragen of te zeggen, maar gewoon even gaan zitten en alleen aan Hem denken. Thuis of in een kapel of kerk, of op een bankje in het bos. Hij spreekt tot ons middels ons hart. We hoeven Hem niet te verstaan of te begrijpen, maar Hem alleen te ervaren.

Zo heb ik dat ook weer ervaren in mijn afgelopen retraite. Of bij de slotvie-ring van de wereldjongerendagen in Brazilië vorig jaar. Meer dan 1,5 miljoen jongeren die op het strand van Coba Cabana bij Rio de Janeiro, samen ‘zaten’ aan de voeten van de Heer, om gewoon bij Hem te zijn en naar zijn Woord te luisteren. Geen ingewikkeld gedoe. Jongeren die God willen ontmoeten en samen met andere jongeren over de hele wereld hun geloof in die ene God willen delen. Dat is samen Kerk zijn. Wij hoeven hiervoor niet naar Brazi-lië, maar kunnen dit ook in de eigen parochies doen. Zoals we gezien hebben, is dit kinderlijk eenvoudig. We gaan het gewoon eens wat vaker proberen, toch?
Kapelaan Geilen



Iemand roept, maar wie luistert er nog?
In hoeverre zijn we nog in staat om in de stilte te luisteren. De stilte maakt ons vaak onrustig en met onrust in ons kunnen we slecht luisteren. Maar als we de rust in onszelf weer zouden kunnen vinden, dan horen we Zijn Stem.
Zoals de twee diakens die op zaterdag 10 mei jl door bisschop Frans Wiertz zijn gewijd. Zij hebben Gods Stem gehoord en zijn deze Stem gevolgd.
Deze wijdingsplechtigheid vond plaats in de Sint-Christoffelkathedraal te Roermond. Beide diakens zijn gehuwd en hebben kinderen. Zij volgden de diakenopleiding van het bisdom Roermond.
Permanent-diakens zijn (meestal getrouwde) mannen die de eerste van de drie kerkelijke wijdingen – diaken, priester, bisschop – ontvangen en op grond daarvan een aantal taken in de kerk mogen uitvoeren. Zo mogen ze preken en sommige sacramenten toedienen, zoals doopsel en assisteren bij een huwelijk en deze inzegenen. Ze zijn bedienaars van het Evangelie en assisteren in de Eucharistie aan het altaar. Zij werken mee in het pastorale team in een parochiecluster.
Het ambt van diaken was al bekend in de vroegchristelijke kerk. Stefanus was een van de eerste diakens. Daarna is deze functie eeuwenlang in de vergetelheid geraakt, maar met het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) is de permanent diaken weer in ere hersteld. Sinds de start van de diakenopleiding in het bisdom Roermond zijn er zo’n 80 permanentdiakens gewijd. Het bijzondere van de permanentdiakens is dat zij doorgaans een betaalde baan en een gezin hebben en daarnáást pastoraal actief zijn, veelal in de diaconie.
De diakenopleiding van het bisdom Roermond maakt onderdeel uit van het Theologisch Instituut Rolduc en is gevestigd in Kerkrade. De diakenopleiding staat open voor mannen vanaf 30 jaar die zich vanuit hun overtuiging belangeloos willen inzetten. De opleiding bestaat uit een 5-jarige deeltijdstudie. Na de wijding krijgen de diakens een officiële benoeming van de bisschop in een parochie of categoriale instelling.
Misschien is het goed af en toe wat stilte in ons leven in te bouwen en wellicht horen we waartoe God ons roept of wat God ons wil zeggen.
Kapelaan Jan Geilen

Even voorstellen

Jan Geilen, in 1958 in Hoensbroek geboren als zesde kind in een gezin van zeven kinderen, twee meisjes, vijf jongens. Een goed Rooms katholiek gezin, dat wel, maar niets wees er op dat ik uiteindelijk priester zou worden. Ik ging naar school, werd misdienaar en lid van scouting.
Na MAVO-HAVO en PABO vond mijn mentor het geen goed idee dat ik voor de klas ging staan.„Een enorme tegenslag voor mij, maar ook een eerste markeringsmoment“. Maar ik zat niet bij de pakken neer, en ging dan maar voor een administratieve functie en via avondstudie kwam ik via gezondheidscentrum Welterhof bij de gemeente Hoensbroek op financiën terecht en uiteindelijk als planeconoom bij de Gemeente Heerlen. Ook scouting is een stuk van mijn leven. Samen met o.a. mijn broer werd een Scoutinggroep in Elsloo opgestart. Ondertussen was ik in diverse besturen actief, was lid van de carnavalsvereniging, werd Prins Carnaval van de Lotbroekers. Een toneelvereniging moest er nog komen, want de vorige was helaas teloor gegaan. En samen met enkele even enthousiastelingen en de hulp van velen, kwam die er ook en is er nog steeds. Later besteedde ik samen met mijn broers en zussen, enige zorg aan onze ouders en onze jongste broer. Kortom een goed gevuld maatschappelijk en sociaal leven. In april 2006 ontving ik plotsklaps een Koninklijke onderscheiding. En dat moment zette mij aan het denken. Ik was 48 jaar en ik kreeg een lintje, was dat het nou?

Ik ging terugkijken op mijn leven en merkte dat sommige wegen in mijn leven stuk liepen. Thuis had ik een schotelantenne. Die was op een dag door de najaarsstorm in 2005 uit koers gewaaid. Opnieuw richten leverde een nieuwe zender op: de Duitse zender BibelTV. Ik werd er helemaal door gegrepen. Opnieuw werd ik door Zijn Woord gegrepen en moet erkennen dat ik me persoonlijk aangesproken voelde. Op een zondag was er in de kerk een priester die sprak over zijn seminarietijd en zijn weg naar het priesterschap. Ook dat verhaal raakte me. Ik kreeg in de kerk sowieso steeds vaker het gevoel dat ik met mezelf in de knoop zat, en dat ik een andere weg in moest slaan.

Het bezoek van pastoor Nevelstein, op de dag van de uitreiking van het lintje, heeft me ook emotioneel het laatste zetje gegeven.
De zondag daarna was het roepingenzondag, dat was gewoon mijn dag. Ik heb hem gebeld voor een gesprek en heb op het antwoordapparaat ingespro-ken. Voor mij was eigenlijk toen ook duidelijk dat ik de hele weg wilde gaan. Mijn weg, daar had ik geen twijfels meer over. God was al lange tijd met mij bezig, maar ik nog niet zo met Hem. Maar op die roepingenzondag wist ik het zeker: God heeft me geroepen en ik wil ervoor gaan.
Inmiddels ben ik tweeëneenhalf jaar diaken en nog slechts anderhalf jaar priester in de samenwerkende parochies van Geleen. Ik heb het reuze naar mijn zin en heb hier dingen geleerd en dingen afgeleerd. Toen de bisschop mij in 2011 vroeg of ik voorkeur had voor een plaats heb ik geantwoord: daar waar u me nodig heeft. En dat standpunt heb ik nog steeds.“ Inmiddels heeft de bisschop mij gevraagd om kapelaan te worden in het parochiecluster Nuth-Wijnandsrade-Vaesrade-Hulsberg. Een nieuwe uitdaging al zo vroeg, op zo’n korte tijd, dat had ik niet zien aankomen. Ik heb hierop toch ja gezegd, niet wetend wat mij te wachten staat. Maar dat is nu juist het mooie van dienaar van Christus zijn, Hij verrast ons altijd weer. Je kunt maar gewoon het beste op Hem vertrouwen. Want ook bij dit ja, heb ik me laten leiden door het: daar waar Hij mij zend.
Maar eerlijk is eerlijk, ik sta er een beetje dubbel in. Mijn hart ligt ook bij de vele lieve mensen en goede contacten in Geleen, die mij hebben opgenomen en in een warm nest gelegd. Ik dank hen heel, heel hartelijk daarvoor. Voor zoveel geduld dat zij met mij aan de dag hebben gelegd. Ik wil soms alles bewaren en behouden, maar dat kan nu eenmaal niet in het leven. Je moet de goede dingen bewaren en koesteren, maar ook dingen loslaten en opnieuw vastpakken, nieuwe wegen gaan en dingen uitproberen.
Een nieuwe periode in mijn leven begint, een nieuwe situatie, maar ik weet zeker, ook in Nuth, Wijnandsrade, Hulsberg en Vaesrade wonen vele lieve mensen die een hart voor Jezus hebben en die ik graag in de komende tijd persoonlijk wil ontmoeten.
Ik zie er naar uit om samen met u allen en Christus op weg te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn.

Kapelaan Jan Geilen


MARIA LICHTMIS
Van oudsher wordt het Kerstfeest afgesloten met het feest van „Maria Lichtmis“, of zoals het officieel heet: „Opdracht van de Heer in de Tempel“, een naam die ook meteen duidelijk maakt wat we dan vieren. Het is - net als Kerstmis zelf trouwens - een echt „lichtfeest“. Dat komt ook tot uitdrukking in de woorden van de oude Simeon, als hij het kerstkind in zijn armen neemt en het betitelt als: „het heil dat God bereid heeft voor alle volken, een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor Zijn volk Israël“ (vgl. Luc.2,30-32). Daarom voorziet de liturgie van onze Kerk op dit feest ook in een kaarsenzegening en een (licht-)processie. Jezus is immers „het Licht der Wereld“ (Joh.8,12), Gods licht in onze duisternis, „het ware Licht dat iedere mens verlicht“ (Joh.1,9). Maar je moet er natuurlijk wel oog voor hebben.

Het probleem van licht is dat je pas echt weet wat het is als het er niet (meer) is. Licht is onze moderne wereld zo vanzelfsprekend geworden dat we ons een leven zonder eigenlijk niet meer kunnen voorstellen. Zelfs ’s nachts is het in onze steden en dorpen niet (echt) donker meer. Toch beleven heel wat mensen vandaag de dag een innerlijke duisternis. Wie van ons kent niet iemand in zijn of haar omgeving die „depressief“ is? Nu wordt iemand tegenwoordig al gauw als „depri“ bestempeld, maar bij een echte depressie gaat het wel om meer dan een „gewone“ neerslachtigheid waar ieder van ons wel eens last van heeft. Ze kenmerkt zich door een aanhoudend verlies aan levenslust of een zwaar terneergeslagen stemming gedurende het grootste gedeelte van de dag. Onder dergelijke omstandigheden kan een klein lichtpuntje al veel betekenen.

Maar dan moet het wel om écht licht gaan, niet om „kunstlicht“. Geen licht dat de duisternis camoufleert, maar een licht dat de duisternis als het ware doordringt en aldus overwint! Dat licht wil Jezus voor ons zijn. „In Hem was leven, en dat leven was het licht der mensen. En het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan“ (Joh.1,4-5). Het is inderdaad aan ons of wij dit licht in ons toelaten, in de duisternis van ons leven en van ons hart: de duisternis van onze zwakheid en onmacht, de duisternis van onze angst en onzekerheid.

Maar ook daarin zit weer een probleem: dit licht in ons toelaten, betekent ook datgene wat we eigenlijk liever verborgen houden, „aan het licht“ brengen. Dat is nu juist wat in de biecht gebeurt en waarom dit sacrament ook zo’n weldadige en genezende werking heeft! Blij zijn om het licht dat met Kerstmis in deze wereld kwam is de ene kant van de medaille, het in ons toelaten en zijn heilzame werk laten doen, de andere kant.

„Verbeter de wereld, begin bij jezelf“, aldus een bekend spreekwoord. We kunnen de duisternis van deze wereld pas aan, als we eerst de duisternis in onze eigen leven te lijf gaan, als we eerst Gods licht in onze eigen duisternis laten schijnen! Dat is wat ik U en mij ook in dit nieuwe jaar weer van harte toewens.
Jos. L’Ortye, (scheidend) pastoor


ADVENT is „DROMEN DAT JEZUS ZAL KOMEN“
„Advent is dromen dat Jezus zal komen“, zo luidt de beginregel van een bekend adventsliedje. De vraag is of er tegenwoordig nog wel mensen zijn die dromen dat Jezus zal komen. „Die is er misschien wel eens ooit geweest, maar die zien we nooit meer terug“. Als men er toch nog in gelooft dat Jezus nog eens ooit zal komen, dan is het zoals Hij eens St. Martinus tegemoet trad, in de persoon van een koukleumende bedelaar met wie die zijn mantel deelde. Had Jezus immers niet gezegd: „Al wat Gij gedaan hebt aan de minste van mijn broeders, dat hebt Gij aan Mij gedaan“ (Mt.25,40)? Dat neemt niet weg dat Jezus eens ook op het einde der tijden zal wederkomen, niet meer (zoals tweeduizend jaar geleden) „kwetsbaar en klein“, maar dan „in heerlijkheid“. „Dan zal ieder van ons voor zijn rechterstoel moeten verschijnen om van Hem het loon te ontvangen voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad“ (2 Kor.5,10).

Duidelijk is in ieder geval wel dat we het zelf in de hand hebben hoe het dan voor ons zal uitpakken. Nu al „dromen dat Jezus zal komen“, nu al aandacht voor Jezus’ komst in ons leven en in ons midden hebben, helpt ons te voorkomen dat het dan voor ons op een nachtmerrie zal uitlopen. Dat is ook de (blijde) boodschap van de „advent“, de uitnodiging om onze verantwoordelijkheid te nemen, zowel individueel als gemeenschappelijk; dat geen mens ten gevolge van ons egoïsme en onze zelfgenoegzaamheid buiten de boot valt. Dan hebben we ook - wat het komende eindoordeel aangaat - niets te vrezen. Integendeel!

Advent is dromen dat Jezus zal komen“; dat is ervoor zorgen dat die droom werkelijkheid wordt, niet alleen straks, maar ook en vooral hier en nu: nu al aandacht hebben voor Jezus’ komst in ons leven en in ons midden, nu al aandacht hebben voor Zijn klop op de deur van ons hart, opdat Zijn Rijk ook in deze wereld kan doorbreken. Voor mij persoonlijk vertaalde zich dat onlangs in de vraag van de bisschop (bij monde van de vicaris-generaal) of ik beschikbaar was voor een andere post. Van nature houden we liever vast aan wat we kennen en zijn we wat huiverig voor datgene wat we (nog) niet kennen. Het is Jezus die ons uitnodigt om de „sprong in het diepe te wagen“. Hij nodigt ons echter niet alleen daartoe uit, Hij reikt ons daarbij ook de hand (vgl. Mt.14,28-31). Jezelf durven loslaten, jezelf aan Hem durven toevertrouwen, het is inderdaad veel gevraagd, maar wel de moeite waard. Anders dan bij banken krijgt je bij Hem echter altijd meer terug dan je hebt geïnvesteerd.
„Advent is dromen dat Jezus zal komen“, dat is eraan meewerken dat Jezus’ Rijk doorbreekt, zowel in ons eigen leven als in de wereld om ons heen. Wie daartoe bereid is, wie daarin investeert, zal ook merken dat het dan ook pas echt „Kerstmis“ zal worden, want dan wordt die droom ook werkelijkheid: dan komt Jezus ook in ons eigen hart, vervult Hij het met een vrede en vreugde die vele malen groter is dan de pijn en de moeite die het vaak kost om die droom van Jezus’ komst werkelijkheid te laten worden, zowel voor onszelf als voor de mensen met wie wij ons geloof, onze hoop en onze liefde delen.

Jos. L’Ortye, pastoor


JAAR VAN HET GELOOF

Het „Jaar van het Geloof“, dat vorig jaar op 11 oktober begon, loopt binnenkort op 24 november (laatste zondag van het kerkelijk jaar) af. Dit „geloofsjaar“ wordt gehouden naar aanleiding van het feit dat vijftig jaar geleden, op 11 oktober 1962 het tweede Vaticaanse Concilie werd geopend. Het wil een bijdrage leveren aan een hernieuwde bekering en aan de herontdekking van het geloof. Daarom wordt in dit jaar bijzondere aandacht gevraagd voor de nieuwe evangelisatie en de catechese. Een van de grote hulpmiddelen hierbij is de „Catechismus van de Katholieke Kerk“ (CKK) die twintig jaar geleden (1992) verscheen, een van de vruchten van het laatste Concilie.

Hoewel de opening van het Concilie alweer vijftig jaar achter ons ligt, kunnen velen van ons zich nog als de dag van vandaag herinneren welk een „euforie“ dit met zich meebracht: we staan aan het begin van een nieuw tijdperk! Van die euforie van toen is echter vandaag de dag weinig of niets meer te bespeuren. Daar zijn allerlei redenen voor te bedenken, al was het maar dat voor velen de aangezegde vernieuwing van het kerkelijk leven („aggiornamento“) niet ver genoeg ging en voor anderen weer veel te ver ging en daarom al dan niet „de facto“ hebben afgehaakt. Wat was de inzet van paus Johannes XXIII met het bijeenroepen van het Concilie: een vernieuwde en/of vernieuwende Kerk, of een (totaal) nieuwe (andere) Kerk.

Op initiatief van paus Johannes XXIII nam het concilie de taak op zich om de bestemming van de Kerk en haar relatie met de moderne tijd te (her-)definiëren, als ook hoe het geloof zich verhoudt tot de waarden van deze tijd. Maar om dat tot geleefde werkelijkheid te maken, en tegelijk een innerlijke continuïteit in het geloof te bewaren, dat is een veel moeilijker proces dan het concilie op zichzelf gebleken. Temeer omdat het concilie in de wereld bekendheid heeft gekregen via de interpretatie van de media en niet zozeer via de concilieteksten zelf, die niet eens gelezen werden. Hoe het ook zij, zeker is dat „de goede paus Johannes“ inmiddels is zalig verklaard (2000).

Zijn feestdag wordt jaarlijks op 11 oktober gehouden, de datum waarop hij indertijd het Concilie plechtig opende. Van hem schijnt de uitspraak te zijn: „wij zijn niet op aarde om een museum te beheren, maar om een bloeiende tuin te onderhouden“, een oproep die nog altijd van kracht is.

Sinds de leegloop van onze kerkgebouwen en verdamping van onze parochiegemeenschappen dreigen we inderdaad meer en meer museumbeheerders te worden. Steeds meer geld zijn wij als parochie kwijt aan onderhoud en restauratie van gebouwen, zodat er steeds minder beschikbaar is voor inhoudelijk werk zoals liturgie, catechese, diaconie en gemeenschapsopbouw. Willen we onze tuin weer tot groei en bloei kunnen brengen, dan ontkomen wij er niet aan te snoeien in dingen die wij altijd zo vanzelfsprekend hebben gevonden, al was het maar om het aantal weekendmissen per parochie weer terug te brengen tot die éne waar het indertijd ook allemaal mee begonnen is en waar het uiteindelijk ook helemaal om draait.

Jos. L’Ortye, pastoor

KERK EN PAROCHIE

Wat bedoelen we eigenlijk als we het woord „kerk“ in de mond nemen? Dan hebben we het toch al gauw over het beeldbepalende gebouw in onze gemeenschap waarvan we weten dat daar (nog) regelmatig „kerkelijke“ vieringen worden gehouden, niet alleen wekelijks in het weekend, maar ook en vooral op de scharniermomenten van ons leven, zoals bij geboorte, huwelijk en overlijden. Gelukkig zijn er ook (nog) mensen die weten dat „Kerk“ (ook) staat voor de gemeenschap van alle „christenen“, van de volgelingen van Jezus Christus, meer in het bijzonder voor Rooms Katholieke Kerk waartoe wij behoren. Staat het begrip „gemeenschap“ normaal gesproken voor iets positiefs, voor alles wat we „samen-hebben“ en „samen-doen“, bij katholieken heeft dit begrip de laatste tijd een negatievere lading gekregen en spreken we al gauw van „het
instituut“ waarmee we dan vooral willen uitdrukken dat wij er zelf eigenlijk niets meer mee hebben en dat het vooral anderen (lees: ambtsdragers) zijn die er de dienst uit maken resp. uitblinken in mismanagement.

De Kerk is inderdaad een „instituut“, dat wil zeggen een duidelijk omlijnd geheel, bestaande uit concrete mensen („ambtsdragers“) die er niet alleen verantwoordelijk voor zijn maar er ook aanspreekbaar op zijn. Dat is echter zowel het voordeel als het nadeel van de Rooms Katholieke Kerk. Daar waar anderen al te gemakkelijk de dans ontspringen, betaalt de Rooms Katholieke Kerk dan ook zowel letterlijk als figuurlijk de prijs voor fouten die in het verleden zijn gemaakt. Maar juist daarom zijn we ook „(samen) Kerk“: we houden immers niet alleen in goede dagen samen, maar ook in kwade dagen. Beter gezegd: zowel in goede als in kwade dagen is het de heilige Geest die ons als Kerk samen houdt. Juist daarom heeft de Kerk ook in de loop der eeuwen nog grotere rampen dan het recente misbruikschandaal kunnen en mogen overleven. Omdat de Kerk nu eenmaal niet alleen mensenwerk is, maar ook en vooral Gods werk! Dat brengt ons op het spoor van wat de Kerk ten diepste is,
„geen hulporganisatie, onderneming of ngo (non governmental organisation)“, zoals paus Franciscus al eens vaker heeft gezegd, „maar een gemeenschap van mensen, bewogen door de heilige Geest, die het wonder van de ontmoeting met Jezus Christus hebben beleefd en beleven, en deze ervaring van diepe vreugde willen delen, de boodschap van de verlossing die de Heer ons gaf“. En juist omdat de Kerk een duidelijk omlijnd geheel is, bestaande uit concrete mensen zoals U en ik, kunnen en mogen we dat ook uitdragen op de plaats waar wij wonen en werken, in de parochie hier ter plaatse waar wij deel van uitmaken.

En dat is wat ik U en mij dan ook van harte toewens: dat wij ons niet door tegenvallers en tegenslagen laten leiden, maar door de heilige Geest; dat wij „de ontmoeting met Jezus Christus“ beleven die vooral in en door de lezing van de heilige Schrift en het vieren van de sacramenten tot stand komt, en deze diepe vreugde zowel met elkaar als met anderen („buitenstaanders“) durven delen en zo „de boodschap der verlossing die de Heer ons gaf“ in het leven van alledag handen en voeten geven. Dat is „samen Kerk-zijn“, dat is parochieleven in de meest ware zin van het woord!

Jos. L’Ortye, pastoor

ALLEEN GEKKEN EN DWAZEN
schrijven hun namen op deuren en glazen ?

Sinds ons kerkportaal vorig jaar werd voorzien van een nieuw glas-in-lood- venster, hebben we ook weer ontdekt dat het niet ongebruikelijk is, dat schenkers graag hun namen op het geschonkene laten “vereeuwigen”. Onder dat raam met een afbeelding van de H. Isidorus lezen we immers dat de echtelieden Guus Schrijvers en Gerda Paulissen (van de Kersboomkensweg) dit raam in 2012 ten geschenke gaven:
“In honoreM sanCtI IsIDorI - pagI sVVIer patronI - et VxorIs eIVs benIgnae pIae - aVg. sChrIIVers et ger.a pauLIssen ConIVges - LargIter obtVLerVnt”, een chronogram dat het jaartal 2012 geeft.
Dit is niet uniek. Integendeel: zoiets zie je op meerdere plaatsen, ook in onze kerk. Bijvoorbeeld in het koorvenster met een afbeelding van de “Annuntiatie”. Volgens het opschrift werd dit raam in 1918 geschonken door (de Heerlense bankier) Hubert Joseph Dupont (1880-1964): “in honorem Beatae Mariae Viriginis generosus Dus Dupont Verhulst D(ono) D(edit) Ao 1918". Of op het hoogaltaar van onze kerk, dat blijkens een inscriptie in 1888 werd geschonken door jonkvrouwe Maria Francisca Kerens de Wylré, weduwe van Xavier Hubert Maurissen (1811-1884) van Niethuizen: “IesV saLVatorI - Me pIo posVIt - ex sensV - nobILIs franCIsCa - kerens De VVIILre”, een inscriptie die aan de andere kant wordt geflankeerd door haar familiewapen. Zo’n familiewapen bevindt zich trouwens ook op de herenloge in onze kerk, in dit geval een alliantiewapen, verwijzend naar het echtpaar Sigismund baron von dem Bongart (1744-1783) en Maria Anna Augusta gravin von Leerodt (1747-1813). Soms is het een hele puzzel erachter te komen wie de schenker is: zoals de letters op de communiebank in onze kerk. In het medaillon aan de evangeliezijde (links) ontdek ik minstens een “J”, een “M” en een “B”. Misschien een verwijzing naar
Maria Josepha von dem Bongart, geborene von Hochsteden die eind achttiende eeuw kwam te overlijden?

Het vereeuwigen van onze namen is blijkbaar toch niet zo vreemd (“gek of dwaas”) als wij soms denken: het is iets oermenselijks, voortkomend uit onze angst om in vergetelheid te geraken, om uit elkaars oog en vervolgens uit elkaars hart te verdwijnen. Want dood zijn we blijkbaar pas (echt) als niemand meer aan ons denkt! Maar ook al worden onze namen eerstdaags niet meer genoemd, zullen onze namen op papier of in steen langzaam maar zeker vervagen, God vergeet ons nooit. Al zou een moeder haar kind vergeten, neen, zegt de Heer: “Ik vergeet U nooit, Ik heb Uw namen in de palm van mijn hand gegrift”(Jes.49,15-16).

Dat is ook de diepere betekenis van ons doopsel: dat sindsdien onze namen in de palm van Gods hand staan gegrift, opgetekend staan in het Boek des Levens. Maar het helpt natuurlijk ook als wij op onze beurt God niet vergeten en Hem “onze Vader” laten zijn. Degene die indertijd iets aan onze kerk schonken deden dat per slot van rekening ook “ter ere Gods”!

Jos. L’Ortye, pastoor


JUNI : H. HARTMAAND
De maand juni staat in het teken van het H. Hart (van Jezus), dit in verband met het feest van het H. Hart dat meestal in de maand juni gevierd wordt, namelijk op de derde vrijdag na Pinksteren, dit jaar dus op 7 juni, ook nog de eerste vrijdag van de maand die ook speciaal aan het H. Hart is toegewijd. Vandaag de dag hebben wij, moderne mensen, weinig meer op met dat H. Hart dat ons hooguit nog aan vroeger tijden herinnert toen er in ieder huis en in iedere kerk, ja zelfs in iedere parochie wel ergens een H. Hartbeeld stond. Toen onze kerk in 1918 van nieuwe koorvensters werd voorzien kreeg het middelste als bijna vanzelfsprekend een afbeelding van het H. Hart, een afbeelding die staat voor Gods liefde en barmhartigheid die in de persoon van Jezus Christus concreet en tastbaar is geworden.
Toch is de devotie tot het H. Hart (van Jezus) weer aan een „revival“ begonnen, niet in het minst op instigatie van de zalige paus Johannes Paulus II (1920-2005) die in het jubileumjaar 2000 Zr. Faustyna Kowaska (1905-1938) heilig verklaarde. Nadat Jezus aan haar diverse keren verschenen was, zou deze Poolse religieuze haar verdere leven ijveren voor de verbreiding van de devotie tot de goddelijke barmhartigheid. Sinds haar heiligverklaring wordt op de tweede zondag van Pasen (Beloken Pasen) de „zondag van de goddelijke barmhartigheid“ gehouden. Maar ook onze huidige paus Franciscus (1936) heeft barmhartigheid hoog in het vaandel staan, getuige de wapenspreuk die hij al als bisschop voerde: „miserando atque eligendo“, woorden die terug te voeren zijn op het bekende roepingverhaal van de apostel Matheus. Het betekent zoveel als: „Hij zag hem met mededogen aan en koos hem“.
Voor paus Franciscus heeft de ontmoeting met Christus alles met barmhartigheid te maken; deze ontmoeting wordt zelfs door barmhartigheid „veroorzaakt“: of om het met woorden van de paus zelf te zeggen: „het bevoorrechte brandpunt van de ontmoeting is de liefkozing die de barmhartigheid van Jezus Christus over mijn zonde vormt“. Onze navolging van Christus is voor hem geen „titaneninspanning van de wil“, maar „simpelweg een antwoord“ op een „verrassende, onvoorzienbare en onrechtvaardige barmhartigheid“; het is „niet een nooit vallen, maar een altijd weer opstaan“. Volgens zijn biograaf veranderde zijn leven toen hij op zeventienjarige leeftijd met biechten begon. „Iets vreemds overkwam mij. (...) Het was een verrassing, de verbijstering over een ontmoeting. (...) Dit is de religieuze ervaring: de verbijstering over het ontmoeten van iemand die op jou gewacht heeft. (...) God is degene die ons eerst zoekt“.
Daarmee moge toch wel duidelijk zijn dat waar het H. Hart voor staat nog altijd niet is achterhaald. Integendeel: nog altijd treedt God ons mensen tegemoet, niet om ons te veroordelen, maar om ons te redden.
Maar ja: wij redden ons (het) liever zelf, dan dat wij ons láten redden …
Jos. L’Ortye, pastoor